Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 27:1-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. David echter dacht bij zichzelf: Op de een of andere dag zal ik toch nog door de hand van Saul omkomen. Het is voor mij het beste, dat ik een toevlucht zoek in het land der Filistijnen; dan zal Saul mij met rust laten en mij niet langer in het gehele gebied van Israël zoeken, dan ben ik aan zijn greep ontkomen.

2. Toen toog David heen en trok met de zeshonderd mannen die bij hem waren, naar Akis, de zoon van Maok, de koning van Gat.

3. David vestigde zich met zijn mannen bij Akis te Gat, ieder met zijn gezin; David met zijn beide vrouwen Achinoam, de Jizreëlitische, en Abigaïl, de vrouw van Nabal, de Karmelitische.

4. Toen aan Saul was meegedeeld, dat David naar Gat gevlucht was, zocht hij hem niet langer.

5. David zeide tot Akis: Indien gij mij gunstig gezind zijt, geve men mij een plaats in een der steden van het vlakke land om daar te wonen. Waarom zou uw knecht bij u wonen in de koninklijke stad?

6. Toen gaf Akis hem op die dag Siklag; daarom behoort Siklag aan de koningen van Juda tot op de huidige dag.

7. En de duur van Davids verblijf in het gebied der Filistijnen was één jaar en vier maanden.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 27