Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 25:23-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. Toen Abigaïl David zag, sprong zij haastig van de ezel af en wierp zich vlak voor David op haar aangezicht; zij boog zich ter aarde,

24. wierp zich voor zijn voeten neer en zeide: Op mij, mijn heer, rust de schuld. Laat uw dienstmaagd toch tot u mogen spreken, en hoor de woorden van uw dienstmaagd aan.

25. Mijn heer store zich niet aan deze man van niets, aan Nabal, want zoals zijn naam is, is hij: Nabal heet hij en een dwaas is hij. Maar ik, uw dienstmaagd heb de mannen die mijn heer gezonden heeft, niet gezien.

26. Nu dan, mijn heer, zo waar de Here leeft en zo waar gij zelf leeft, die de Here ervoor bewaard heeft bloedschuld op u te laden en het recht in eigen hand te nemen, nu dan, moge het uw vijanden en hun die kwaad tegen mijn heer beramen, vergaan als Nabal.

27. Dit geschenk dan, dat uw slavin aan mijn heer brengt, moge aan de mannen gegeven worden, die in het gevolg van mijn heer zijn.

28. Vergeef toch de overtreding van uw dienstmaagd, want de Here zal voor mijn heer zeker een bestendig huis maken, omdat mijn heer de oorlogen des Heren voert en er geen kwaad bij u gevonden wordt, uw leven lang.

29. Mocht ooit een mens zich opmaken om u te vervolgen en u naar het leven te staan, dan zal de ziel van mijn heer gebonden zijn in de bundel der levenden bij de Here, uw God, maar de ziel uwer vijanden zal Hij wegslingeren uit de holte van de slinger.

30. Als nu de Here mijn heer doet naar al het goede dat Hij u heeft toegezegd en u tot vorst over Israël aanstelt,

31. dan zal het mijn heer niet tot een struikelblok of zijn hart tot een aanstoot zijn, dat mijn heer zonder oorzaak bloed vergoten en zichzelf recht verschaft zou hebben. En als de Here aan mijn heer wel gedaan heeft, denk dan aan uw dienstmaagd.

32. Toen zeide David tot Abigaïl: Geprezen zij de Here, de God van Israël, die u op deze dag mij tegemoet gezonden heeft;

33. geprezen zij uw verstand en gezegend zijt gij zelf, dat gij mij op deze dag ervan weerhouden hebt om bloedschuld op mij te laden en het recht in eigen hand te nemen.

34. Maar zo waar de Here, de God van Israël, leeft, die mij ervoor bewaard heeft u kwaad te doen – indien gij mij niet haastig tegemoet gekomen waart, er zou bij Nabal niet één man in leven gebleven zijn, eer het morgenlicht aanbreekt.

35. Toen nam David van haar aan, wat zij hem bracht, en zeide tot haar: Ga in vrede naar uw huis terug; zie, ik luister naar u en ben u welgezind.

36. Abigaïl kwam bij Nabal en zie, hij had in zijn huis een feestmaal, als het feestmaal van een koning. Nabal was in een vrolijke stemming en hij was zwaar beschonken. Daarom vertelde zij hem hoegenaamd niets, eer het morgenlicht aanbrak.

37. De volgende morgen echter, toen de roes van Nabal geweken was, vertelde zijn vrouw hem deze dingen. Toen stokte zijn hart in zijn binnenste en hij werd als een steen.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 25