Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 24:15-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Wie is de koning van Israël achterna getrokken? Wie achtervolgt gij? Een dode hond! Eén enkele vlo!

16. Daarom moge de Here rechter zijn, en tussen mij en u oordelen; Hij moge toezien, mijn zaak beslechten en mij recht verschaffen tegenover u.

17. Toen David deze woorden tot Saul geëindigd had, vroeg Saul: Is dat uw stem, mijn zoon David? Daarop verhief Saul zijn stem en weende.

18. Hij zeide tot David: Gij zijt rechtvaardiger dan ik, want gij hebt mij goed gedaan, terwijl ik u kwaad gedaan heb;

19. gij hebt heden getoond, hoezeer gij mij goed hebt gedaan: hoewel de Here mij in uw macht had overgeleverd, hebt gij mij niet gedood.

20. Wanneer iemand zijn vijand aantreft, zal hij hem dan ongehinderd laten gaan? De Here moge u belonen voor wat gij mij heden gedaan hebt.

21. Nu dan, zie, ik weet, dat gij zeker koning zult worden en dat het koningschap over Israël in uw hand bestendig zal zijn.

22. Zweer mij dan bij de Here, dat gij mijn nakomelingen niet zult uitroeien noch mijn naam uit mijn familie zult uitdelgen.

23. En David zwoer dit aan Saul. Toen ging Saul naar zijn huis, maar David en zijn mannen togen naar de bergvesting.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 24