Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 24:10-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Toen zeide David tot Saul: Waarom luistert gij naar de woorden van mensen, die zeggen: zie, David beraamt kwaad tegen u?

11. Zie, op deze dag aanschouwen uw eigen ogen, dat de Here u heden in de spelonk in mijn macht gegeven heeft; men sprak ervan u te doden, maar ik spaarde u en zeide: ik zal mijn hand niet slaan aan mijn heer, want hij is de gezalfde des Heren.

12. Zie eens, mijn vader, zie toch de slip van uw mantel in mijn hand! Want hieruit, dat ik de slip van uw mantel afgesneden heb zonder u te doden, kunt gij duidelijk opmaken, dat ik geen kwaad of muiterij in de zin heb, en dat ik tegen u niets heb misdaan; gij echter legt het erop toe mij het leven te benemen.

13. De Here moge rechtspreken tussen mij en u, de Here moge mij aan u wreken, mijn hand echter zal niet tegen u zijn;

14. zoals het spreekwoord der ouden zegt: van goddelozen komt goddeloosheid. Maar mijn hand zal niet tegen u zijn.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 24