Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 23:8-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. En Saul riep al het volk ten strijde om naar Keïla te trekken en David met zijn mannen te belegeren.

9. Toen David vernam, dat Saul kwaad tegen hem in de zin had, beval hij de priester Abjatar: Breng de efod hier.

10. En David zeide: Here, God van Israël, uw knecht heeft voorzeker gehoord, dat Saul voornemens is naar Keïla te komen en om mijnentwil verderf over de stad te brengen.

11. Zullen de burgers van Keïla mij aan hem uitleveren? Zal Saul komen, zoals uw knecht gehoord heeft? Here, God van Israël, deel het toch uw knecht mee. De Here antwoordde: Hij zal komen.

12. Daarna vroeg David: Zullen de burgers van Keïla mij en mijn mannen aan Saul uitleveren? De Here zeide: Zij zullen u uitleveren.

13. Toen braken David en zijn mannen, ongeveer zeshonderd, op, verlieten Keïla en trokken op goed geluk rond. Aan Saul werd meegedeeld, dat David uit Keïla ontkomen was, en hij gaf de tocht op.

14. David hield verblijf in de woestijn, in bergvestingen. Hij verbleef in het gebergte, in de woestijn van Zif. Alle dagen zocht Saul hem, maar God gaf hem niet in zijn macht.

15. David vernam, dat Saul uitgetrokken was om hem naar het leven te staan. David bevond zich in de woestijn van Zif te Choresa.

16. Toen begaf Jonatan, de zoon van Saul, zich op weg en ging naar David in Choresa. Hij versterkte zijn vertrouwen op God

17. en zeide tot hem: Vrees niet, want de hand van mijn vader Saul zal u niet vinden; gij zult koning over Israël zijn, en ik zal onmiddellijk onder u staan. Ook mijn vader Saul weet dit maar al te goed.

18. Hierop sloten die beiden een verbond voor het aangezicht des Heren. En David bleef in Choresa, maar Jonatan ging naar zijn huis.

19. Enige Zifieten echter trokken naar Saul in Gibea en zeiden: Weet gij wel, dat David zich bij ons verborgen houdt in de bergvestingen bij Choresa, op de heuvel van Chakila, ten zuiden van de wildernis?

20. Nu dan, indien het u, o koning, behaagt te komen, kom dan; wij nemen op ons, hem aan de koning uit te leveren.

21. Saul zeide: Wees gezegend door de Here, omdat gij met mij begaan zijt.

22. Gaat heen, vergewist u, ziet te weten te komen, waar hij zich bevindt en wie hem daar gezien heeft; want men heeft mij gezegd, dat hij zeer listig te werk gaat.

23. Ziet al de schuilplaatsen te weten te komen, waar hij zich verbergt. Komt dan met betrouwbare gegevens bij mij terug; en ik zal met u gaan. Indien hij in het land is, zal ik hem opsporen onder alle duizenden van Juda.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 23