Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 22:13-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Daarop vroeg Saul hem: Waarom hebt gij met de zoon van Isaï tegen mij samengespannen door hem brood en een zwaard te geven, God voor hem te raadplegen, zodat hij tegen mij is opgestaan en mij zoals thans geschiedt, lagen legt?

14. Toen gaf Achimelek de koning ten antwoord: Maar wie onder al uw dienaren is zo betrouwbaar als David, nog wel des konings schoonzoon, lid van uw lijfwacht, geëerd in uw huis?

15. Heb ik ditmaal voor het eerst God voor hem geraadpleegd? Volstrekt niet! De koning legge toch zijn knecht, ja mijn gehele familie, niets ten laste, want uw knecht wist niets van dit alles af, hoegenaamd niets.

16. Maar de koning zeide: Gij moet sterven, Achimelek, gij en uw gehele familie.

17. Toen gebood de koning de soldaten der garde, die naast hem stonden: Treedt nader en doodt de priesters des Heren, want ook zij zijn op de hand van David; ofschoon zij geweten hebben, dat hij op de vlucht was, hebben zij mij dat niet meegedeeld. Maar de dienaren des konings wilden hun hand niet uitstrekken om de priesters des Heren neer te stoten.

18. Toen zeide de koning tot Doëg: Treed nader en stoot de priesters neer. De Edomiet Doëg trad nader en stiet de priesters neer. Hij doodde op die dag vijfentachtig man, die de linnen lijfrok droegen.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 22