Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 20:8-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Betoon dan trouw aan uw knecht, want gij hebt met uw knecht bij de Here een verbond gesloten. Maar indien er bij mij ongerechtigheid is, breng gij mij dan zelf ter dood. Waarom zoudt gij mij aan uw vader overleveren?

9. Jonatan zeide echter: Zeg dat niet! Want, als ik zeker weet, dat mijn vader vast besloten is, dit kwaad over u te brengen, zou ik het u niet meedelen?

10. Toen vroeg David aan Jonatan: Wie zal het mij meedelen, wanneer uw vader u een hard antwoord geeft?

11. Jonatan zeide tot David: Kom, laten wij naar buiten gaan, het veld in. En beiden gingen het veld in.

12. Toen antwoordde Jonatan David: Bij de Here, de God van Israël – ik zal morgen of overmorgen omstreeks deze tijd mijn vader polsen; wanneer het er dan voor David goed voor staat, zal ik u dan geen boodschap zenden en het u in vertrouwen meedelen?

13. Zo moge de Here Jonatan doen, ja nog erger: wanneer mijn vader besloten is dat kwaad over u te brengen, zal ik het u meedelen en u laten gaan, zodat gij in vrede kunt vertrekken. De Here moge met u zijn, zoals Hij met mijn vader geweest is.

14. Zult gij mij niet, indien ik dan nog in leven ben, de goedgunstigheid des Heren betonen, zodat ik niet sterf?

15. Gij zult mijn huis ook nimmer uw trouw onttrekken, ook dan niet, als de Here alle vijanden van David van de aardbodem uitroeit.

16. Toen sloot Jonatan dit verbond met het huis van David: De Here zal het eisen van de hand van de vijanden van David.

17. En Jonatan liet David opnieuw zweren bij zijn liefde voor hem, want hij had hem lief als zichzelf.

18. Daarop zeide Jonatan tot hem: Morgen is het de nieuwe maan; dan zult gij gemist worden, want uw plaats zal ledig blijven.

19. Maar op de derde dag moet gij in ieder geval komen en u begeven naar de plaats, waar gij u verborgen hadt op de dag van die gebeurtenis, en u zetten bij de steen Haëzel.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 20