Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 20:22-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Maar indien ik tot de jongeman zeg: Zie, de pijlen liggen verder weg – ga dan heen, want de Here zendt u weg.

23. Wat echter de afspraak betreft, die ik en gij gemaakt hebben, zie, de Here is tussen mij en u voor altijd.

24. Daarna verborg David zich in het veld. Toen de nieuwe maan was aangebroken, zette de koning zich aan de dis om te eten.

25. En de koning zat op zijn gewone plaats, op de plaats bij de wand. Jonatan stond op, Abner zette zich naast Saul, maar de plaats van David bleef ledig.

26. Saul echter zeide er die dag niets van, want hij dacht: Er is iets met hem gebeurd; hij zal niet rein zijn; ja, hij zal niet rein zijn.

27. Maar toen op de dag na de nieuwe maan, op de tweede dag, Davids plaats ledig bleef, vroeg Saul zijn zoon Jonatan: Waarom heeft de zoon van Isaï gisteren en ook heden niet aan de maaltijd deelgenomen?

28. Jonatan antwoordde Saul: David heeft mij dringend gevraagd, naar Betlehem te mogen gaan.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 20