Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 20:15-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Gij zult mijn huis ook nimmer uw trouw onttrekken, ook dan niet, als de Here alle vijanden van David van de aardbodem uitroeit.

16. Toen sloot Jonatan dit verbond met het huis van David: De Here zal het eisen van de hand van de vijanden van David.

17. En Jonatan liet David opnieuw zweren bij zijn liefde voor hem, want hij had hem lief als zichzelf.

18. Daarop zeide Jonatan tot hem: Morgen is het de nieuwe maan; dan zult gij gemist worden, want uw plaats zal ledig blijven.

19. Maar op de derde dag moet gij in ieder geval komen en u begeven naar de plaats, waar gij u verborgen hadt op de dag van die gebeurtenis, en u zetten bij de steen Haëzel.

20. Dan zal ik drie pijlen daarlangs schieten, alsof ik op een doel mikte.

21. En zie, ik zal de jongen opdragen: Ga de pijlen zoeken. Als ik uitdrukkelijk tot de jongen zeg: Zie, de pijlen liggen dichterbij, neem ze – kom dan, want dan is het veilig voor u: dan is er niets, zo waar de Here leeft.

22. Maar indien ik tot de jongeman zeg: Zie, de pijlen liggen verder weg – ga dan heen, want de Here zendt u weg.

23. Wat echter de afspraak betreft, die ik en gij gemaakt hebben, zie, de Here is tussen mij en u voor altijd.

24. Daarna verborg David zich in het veld. Toen de nieuwe maan was aangebroken, zette de koning zich aan de dis om te eten.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 20