Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 20:13-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Zo moge de Here Jonatan doen, ja nog erger: wanneer mijn vader besloten is dat kwaad over u te brengen, zal ik het u meedelen en u laten gaan, zodat gij in vrede kunt vertrekken. De Here moge met u zijn, zoals Hij met mijn vader geweest is.

14. Zult gij mij niet, indien ik dan nog in leven ben, de goedgunstigheid des Heren betonen, zodat ik niet sterf?

15. Gij zult mijn huis ook nimmer uw trouw onttrekken, ook dan niet, als de Here alle vijanden van David van de aardbodem uitroeit.

16. Toen sloot Jonatan dit verbond met het huis van David: De Here zal het eisen van de hand van de vijanden van David.

17. En Jonatan liet David opnieuw zweren bij zijn liefde voor hem, want hij had hem lief als zichzelf.

18. Daarop zeide Jonatan tot hem: Morgen is het de nieuwe maan; dan zult gij gemist worden, want uw plaats zal ledig blijven.

19. Maar op de derde dag moet gij in ieder geval komen en u begeven naar de plaats, waar gij u verborgen hadt op de dag van die gebeurtenis, en u zetten bij de steen Haëzel.

20. Dan zal ik drie pijlen daarlangs schieten, alsof ik op een doel mikte.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 20