Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 2:4-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. De boog der helden is verbroken,maar de wankelenden zijn met kracht omgord.

5. Wie verzadigd waren, verhuren zich om brood,maar wie hongerig waren, mogen rusten.Zelfs een onvruchtbare baart er zeven,maar wie rijk was aan kinderen, verwelkt.

6. De Here doodt en doet herleven,Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen.

7. De Here maakt arm en maakt rijk;Hij vernedert, ook verhoogt Hij.

8. Hij heft de geringe op uit het stof,Hij heft de arme omhoog uit het slijk,om hem te doen zitten bij edelen,en een erezetel te doen verwerven.Want de grondvesten der aarde zijn des Heren;Hij heeft daarop het aardrijk gesteld.

9. De voeten zijner gunstgenoten behoedt Hij,maar de goddelozen komen om in duisternis,want niet door kracht is een man sterk.

10. Wie met de Here twisten, worden gebroken;over hen dondert Hij in de hemel.De Here richt de einden der aarde;Hij geeft sterkte aan zijn koningen verhoogt de hoorn van zijn gezalfde.

11. Toen ging Elkana naar Rama, naar zijn huis, maar de jongen was in de dienst des Heren onder toezicht van de priester Eli.

12. De zonen van Eli nu waren nietswaardige lieden;

13. zij rekenden niet met de Here, noch met het recht der priesters tegenover het volk. Telkens wanneer iemand een slachtoffer bracht, kwam, zodra men het vlees ging koken, de knecht van de priester, met een drietandige vork in zijn hand

14. en stak die in de pot of in de pan of in de ketel of in de kookpot; al wat de vork naar boven bracht, nam de priester voor zich. Zo behandelden zij alle Israëlieten, die daar te Silo kwamen.

15. Zelfs eer zij het vet in rook deden opgaan, kwam de knecht van de priester en zeide tot de man die het slachtoffer bracht: Geef de priester vlees om te braden, want gekookt vlees wil hij van u niet aannemen, alleen rauw.

16. Als de man hem dan antwoordde: Maar men moet het vet toch eerst in rook doen opgaan, neem dan voor u zoveel als uw hart begeert, dan zeide hij tot hem: Terstond zult gij het geven, anders neem ik het met geweld.

17. Zo was de zonde van die jonge mannen zeer groot voor het aangezicht des Heren, want de mensen gingen het offer des Heren gering achten.

18. Samuël nu diende voor het aangezicht des Heren, een jongen, met een linnen lijfrok omgord.

19. Zijn moeder was gewoon een kleine mantel voor hem te maken, en zij bracht hem die van jaar tot jaar, als zij met haar man ging om het jaarlijkse slachtoffer te brengen.

20. Dan zegende Eli Elkana en zijn vrouw en zeide: De Here geve u uit deze vrouw nakomelingen in plaats van hem die aan de Here is afgestaan. Daarna gingen zij terug naar zijn woonplaats.

21. En de Here sloeg acht op Hanna, zodat zij zwanger werd en nog drie zonen en twee dochters baarde. De jonge Samuël groeide intussen op bij de Here.

22. Eli nu was zeer oud. Wanneer hij hoorde, wat zijn zonen geheel Israël al niet aandeden en dat zij sliepen bij de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de tent der samenkomst,

23. zeide hij tot hen: Waarom doet gij dergelijke dingen, dat ik het gehele volk over die wandaden van u hoor spreken?

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 2