Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 2:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen bad Hanna en zeide:Mijn hart juicht in de Here,mijn hoorn is verhoogd in de Here.Wijd opent zich mijn mond tegen mijn vijanden,want ik verheug mij in uw hulp.

2. Er is niemand heilig gelijk de Here,want niemand is er buiten U,en er is geen rots gelijk onze God.

3. Spreekt toch niet steeds zo hoogmoedig,geen verwaten taal kome uit uw mond.De Here immers is een alwetend Goden door Hem worden de daden getoetst.

4. De boog der helden is verbroken,maar de wankelenden zijn met kracht omgord.

5. Wie verzadigd waren, verhuren zich om brood,maar wie hongerig waren, mogen rusten.Zelfs een onvruchtbare baart er zeven,maar wie rijk was aan kinderen, verwelkt.

6. De Here doodt en doet herleven,Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen.

7. De Here maakt arm en maakt rijk;Hij vernedert, ook verhoogt Hij.

8. Hij heft de geringe op uit het stof,Hij heft de arme omhoog uit het slijk,om hem te doen zitten bij edelen,en een erezetel te doen verwerven.Want de grondvesten der aarde zijn des Heren;Hij heeft daarop het aardrijk gesteld.

9. De voeten zijner gunstgenoten behoedt Hij,maar de goddelozen komen om in duisternis,want niet door kracht is een man sterk.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 2