Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 19:12-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Toen liet Mikal David door het venster naar beneden; hij ging op de vlucht en ontkwam.

13. Daarop nam Mikal de terafim en legde die op het bed; zij legde een net van geitehaar aan het hoofdeinde daarvan en spreidde er een kleed over uit.

14. Toen zond Saul boden om David te halen,

15. maar zij zeide: Hij is ziek. Daarna zond Saul de boden om naar David te gaan zien met het bevel: Brengt hem op het bed tot mij, opdat ik hem dode.

16. Toen kwamen de boden binnen en zie, daar lag de terafim op het bed met het net van geitehaar aan het hoofdeinde daarvan.

17. Saul zeide tot Mikal: Waarom hebt gij mij zo bedrogen, dat gij mijn vijand liet gaan, zodat hij ontkomen is? Maar Mikal zeide tot Saul: Hij zeide tot mij: laat mij gaan, waarom zou ik u doden?

18. Nadat David gevlucht en ontkomen was, kwam hij bij Samuël te Rama en deelde hem mee al wat Saul hem aangedaan had. Daarop ging hij met Samuël weg en zij bleven te Najot.

19. Toen aan Saul werd meegedeeld: Zie, David is te Najot, bij Rama,

20. zond Saul boden om David te halen. Dezen zagen een groep profeten in geestvervoering met Samuël aan hun hoofd. En de Geest Gods kwam over de boden van Saul, zodat ook zij in geestvervoering geraakten.

21. Toen deelde men het aan Saul mee; deze zond andere boden, maar ook dezen geraakten in geestvervoering. Opnieuw zond Saul boden, een derde groep, en ook dezen geraakten in geestvervoering.

22. Toen ging hij zelf ook naar Rama. Bij de grote put te Seku gekomen, vroeg hij: Waar zijn Samuël en David? En men zeide: Zie, te Najot, bij Rama.

23. Toen ging hij daarheen, naar Najot, bij Rama en ook over hem kwam de Geest Gods en hij verkeerde, terwijl hij zijn weg vervolgde, in geestvervoering, totdat hij te Najot bij Rama kwam.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 19