Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 17:52-58 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

52. De mannen van Israël en Juda sprongen op, hieven een krijgsgeschreeuw aan en vervolgden de Filistijnen in de richting van Gat en tot aan de poorten van Ekron. En de verslagenen der Filistijnen lagen op de weg naar Saäraïm, tot Gat en tot Ekron.

53. Daarna keerden de Israëlieten terug van de heftige achtervolging van de Filistijnen en plunderden hun legerplaats.

54. En David nam het hoofd van de Filistijn en bracht het naar Jeruzalem, maar diens wapenen legde hij in zijn tent.

55. Toen Saul David de Filistijn tegemoet had zien gaan, had hij tot de krijgsoverste Abner gezegd: Wiens zoon is toch deze jongeling, Abner? En Abner had geantwoord: Zo waar gij leeft, o koning, ik weet het niet.

56. Daarop had de koning gezegd: Vraag gij, wiens zoon deze jongeman is.

57. Zodra David terugkeerde van het verslaan van de Filistijn, nam Abner hem mee en bracht hem bij Saul; en hij hield het hoofd van de Filistijn in zijn hand.

58. Saul zeide tot hem: Wiens zoon zijt gij, jongeling? David antwoordde: De zoon van uw knecht, de Betlehemiet Isaï.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 17