Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 16:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De Here zeide tot Samuël: Hoelang zult gij nog leed dragen over Saul, en Ik heb hem toch verworpen, dat hij geen koning meer over Israël zal zijn? Vul uw hoorn met olie en ga heen: Ik zend u naar de Betlehemiet Isaï, want onder zijn zonen heb Ik Mij een koning uitgezocht.

2. Maar Samuël zeide: Hoe zou ik kunnen gaan? Als Saul het hoort, zal hij mij doden. De Here zeide: Gij zult een jonge koe meenemen en zeggen: ik ben gekomen om de Here een slachtoffer te brengen.

3. Dan zult gij Isaï tot dit offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven wat gij doen moet; gij zult voor Mij zalven wie Ik u zal aanwijzen.

4. Samuël deed wat de Here gezegd had en hij kwam te Betlehem. De oudsten der stad kwamen hem bevend van vrees tegemoet en zeiden: Betekent uw komst vrede?

5. En hij zeide: Ja, ik ben gekomen om de Here een slachtoffer te brengen. Heiligt u, dan moogt gij met mij aan dit offer deelnemen. En hij heiligde Isaï en zijn zonen en nodigde hen tot het offer.

6. Toen zij binnenkwamen, en hij Eliab zag, dacht hij: Zeker staat hier voor de Here zijn gezalfde.

7. Doch de Here zeide tot Samuël: Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan.

8. Toen riep Isaï Abinadab en liet hem aan Samuël voorbijgaan, maar hij zeide: Ook deze heeft de Here niet verkoren.

9. Daarna liet Isaï Samma aan hem voorbijgaan, maar hij zeide: Ook deze heeft de Here niet verkoren.

10. En Isaï liet zijn zeven zonen aan Samuël voorbijgaan, maar Samuël zeide tot Isaï: De Here heeft dezen niet verkoren.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 16