Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 14:6-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Jonatan nu zeide tot zijn wapendrager: Kom, laten wij oversteken naar de wachtpost van deze onbesnedenen. Misschien zal de Here voor ons handelen, want de Here kan evengoed verlossen door weinigen als door velen.

7. Toen zeide zijn wapendrager tot hem: Doe al wat uw hart begeert; ga uw gang, ik ben met u wat ook uw hart begeert.

8. Jonatan zeide: Zie, wij steken naar die mannen over en vertonen ons aan hen.

9. Indien zij tot ons zeggen: Blijft staan, tot wij bij u komen – dan blijven wij staan waar wij zijn en klimmen niet tot hen op;

10. maar indien zij zeggen: klimt tot ons op – dan zullen wij opklimmen, want dan heeft de Here hen in onze macht gegeven. Dit zal voor ons het teken zijn.

11. Toen zij beiden zich aan de wachtpost der Filistijnen vertoonden, zeiden de Filistijnen: Zie, Hebreeën komen te voorschijn uit de holen waarin zij zich verborgen hadden.

12. De mannen van de wachtpost riepen Jonatan en zijn wapendrager toe: Klimt tot ons op, dan zullen wij u leren. Hierop zeide Jonatan tot zijn wapendrager: Klim achter mij op, want de Here heeft hen in de macht van Israël gegeven.

13. Toen klom Jonatan op handen en voeten naar boven, met zijn wapendrager achter zich aan. En zij werden door Jonatan neergeveld; zijn wapendrager maakte hen af achter hem.

14. Deze eerste nederlaag nu, die Jonatan en zijn wapendrager hun toebrachten, kostte hun ongeveer twintig man, over een lengte van ongeveer een halve vore van een juk land.

15. Toen kwam er schrik in de legerplaats, op het veld en onder al het volk. Ook de wachtpost en de plunderaars schrokken, en de aarde beefde, zodat het werd tot een schrik Gods.

16. Toen de uitkijkposten van Saul te Gibea in Benjamin dit zagen – en zie, de menigte liep sidderend heen en weer –

17. zeide Saul tot het volk dat met hem was: Stelt een onderzoek in en ziet, wie van ons is weggegaan. Zij stelden dan een onderzoek in, en zie, Jonatan en zijn wapendrager ontbraken.

18. Toen zeide Saul tot Achia: Breng toch de ark Gods hier. Want de ark Gods bevond zich in die tijd bij de Israëlieten.

19. Maar terwijl Saul tot de priester sprak, werd het rumoer in de legerplaats der Filistijnen gaandeweg sterker, zodat Saul tot de priester zeide: Trek uw hand terug.

20. Saul nu en al het volk dat bij hem was, verzamelden zich; en toen zij op de plaats van de strijd kwamen, zie, het zwaard van de een was tegen de ander – een zeer grote verwarring.

21. Bovendien voegden de Hebreeën, die reeds lang bij de Filistijnen waren en verspreid met hen in het leger waren opgetrokken, zich bij de Israëlieten, die bij Saul en Jonatan waren.

22. Ja, toen alle mannen van Israël die zich op het gebergte van Efraïm verborgen hadden, hoorden, dat de Filistijnen op de vlucht waren geslagen, sloten ook zij zich bij hen aan in de strijd.

23. Zo verloste de Here op die dag Israël. De strijd strekte zich uit tot voorbij Bet-Awen.

24. Toen de mannen van Israël op die dag bedreigd werden, had Saul het volk een vervloeking doen uitspreken: Vervloekt is de man, die spijs eet vóór de avond en voordat ik mij op mijn vijanden gewroken heb. Daarom gebruikte niemand van het volk enig voedsel.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 14