Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 14:43-49 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

43. Saul zeide tot Jonatan: Deel mij mee, wat gij gedaan hebt. Toen deelde Jonatan het hem mee en zeide: Ik heb inderdaad met de punt van de stok die ik in mijn hand had, een weinig honig geproefd. Hier ben ik: ik ben bereid te sterven.

44. Saul zeide: Zo moge God mij doen, ja nog erger, voorwaar, gij moet zeker sterven, Jonatan.

45. Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jonatan sterven, die deze grote overwinning in Israël behaald heeft? Dat zij verre! Zo waar de Here leeft, er zal geen haar van zijn hoofd ter aarde vallen. Want met Gods hulp heeft hij heden dit verricht. Zo bevrijdde het volk Jonatan, en hij stierf niet.

46. Saul keerde terug van de vervolging der Filistijnen, en de Filistijnen gingen naar hun eigen woonplaats.

47. Nadat Saul het koningschap over Israël verworven had, voerde hij oorlog naar alle kanten tegen al zijn vijanden: tegen Moab, de Ammonieten, Edom, de koningen van Soba en de Filistijnen. En overal, waarheen hij zich wendde, zegevierde hij.

48. Hij verrichtte dappere daden, versloeg de Amalekieten, en redde Israël uit de macht van hen die het plunderden.

49. De zonen van Saul waren Jonatan, Jiswi en Malkisua. Van zijn twee dochters heette de oudste Merab en de jongste Mikal.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 14