Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 14:34-47 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. Saul zeide ook: Verspreidt u onder het volk en zegt hun: ieder moet zijn rund of stuk kleinvee tot mij brengen; slacht het hier, dan kunt gij het eten. Maar zondigt niet tegen de Here door het met bloed en al te eten. Toen bracht ieder van het gehele volk die nacht zijn rund met zich, en zij slachtten ze aldaar.

35. Saul bouwde de Here een altaar; dit was het eerste altaar, dat hij voor de Here bouwde.

36. Verder zeide Saul: Laten wij vannacht de Filistijnen achternatrekken en hen beroven tot het aanbreken van de morgen en niemand van hen overlaten. Zij nu zeiden: Doe al wat goed is in uw ogen. Maar de priester zeide: Laten wij hier tot God naderen.

37. Saul vroeg aan God: Zal ik de Filistijnen achternatrekken? Zult Gij hen in de macht van Israël geven? Maar op die dag antwoordde Hij hem niet.

38. Toen zeide Saul: Komt hierheen, alle gij hoofden van het volk; onderzoekt en ziet, waardoor deze schuld heden ontstaan is.

39. Want zo waar de Here leeft, die Israël verlost, al lag deze bij mijn zoon Jonatan, hij zal zeker sterven. Maar van het gehele volk was er niemand, die hem antwoordde.

40. Daarop zeide hij tot geheel Israël: Gij zult aan de ene kant staan en ik en mijn zoon zullen aan de andere kant staan. Toen zeide het volk tot Saul: Doe wat goed is in uw ogen.

41. Saul nu zeide tot de Here: God van Israël, breng de waarheid aan het licht. Toen werden Saul en Jonatan aangewezen, maar het volk ging vrijuit.

42. Saul zeide: Werpt het lot tussen mij en mijn zoon Jonatan. Toen werd Jonatan aangewezen.

43. Saul zeide tot Jonatan: Deel mij mee, wat gij gedaan hebt. Toen deelde Jonatan het hem mee en zeide: Ik heb inderdaad met de punt van de stok die ik in mijn hand had, een weinig honig geproefd. Hier ben ik: ik ben bereid te sterven.

44. Saul zeide: Zo moge God mij doen, ja nog erger, voorwaar, gij moet zeker sterven, Jonatan.

45. Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jonatan sterven, die deze grote overwinning in Israël behaald heeft? Dat zij verre! Zo waar de Here leeft, er zal geen haar van zijn hoofd ter aarde vallen. Want met Gods hulp heeft hij heden dit verricht. Zo bevrijdde het volk Jonatan, en hij stierf niet.

46. Saul keerde terug van de vervolging der Filistijnen, en de Filistijnen gingen naar hun eigen woonplaats.

47. Nadat Saul het koningschap over Israël verworven had, voerde hij oorlog naar alle kanten tegen al zijn vijanden: tegen Moab, de Ammonieten, Edom, de koningen van Soba en de Filistijnen. En overal, waarheen hij zich wendde, zegevierde hij.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 14