Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 11:3-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. De oudsten van Jabes zeiden tot hem: Geef ons zeven dagen de tijd; dan willen wij boden zenden door het gehele gebied van Israël; en indien niemand ons te hulp komt, zullen wij ons aan u overgeven.

4. Toen de boden te Gibea Sauls kwamen, en het bericht aan het volk brachten, verhief het gehele volk zijn stem en weende.

5. En zie, Saul kwam achter de runderen aan van het veld en Saul zeide: Wat heeft het volk, dat het weent? Zij vertelden hem wat de mannen van Jabes gezegd hadden.

6. Toen Saul deze woorden hoorde, greep de Geest Gods hem aan, en hij ontstak in hevige toorn,

7. nam een span runderen, hieuw ze in stukken en zond deze met de boden door het gehele gebied van Israël, zeggende: Wie niet uittrekt achter Saul en achter Samuël – met diens runderen zal evenzo gehandeld worden. Toen viel de schrik des Heren op het volk, en zij trokken uit als één man.

8. Hij monsterde hen te Bezek; er waren driehonderdduizend Israëlieten en dertigduizend Judeeërs.

9. Tot de boden die gekomen waren, zeiden zij: Zo zult gij spreken tot de mannen van Jabes in Gilead: morgen als de zon heet wordt zal er voor u verlossing komen. Toen de boden kwamen en dit aan de mannen van Jabes berichtten, verheugden dezen zich.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 11