15. Daarop zeide de oom van Saul: Vertel mij toch, wat Samuël u gezegd heeft.
16. Saul zeide tot zijn oom: Hij heeft ons dadelijk meegedeeld, dat de ezelinnen terecht waren. Maar dat Samuël gesproken had over het koningschap, vertelde hij hem niet.
17. Daarna riep Samuël het volk samen tot de Here te Mispa
18. en hij zeide tot de Israëlieten: Zo zegt de Here, de God van Israël: Ik heb Israël uit Egypte geleid en u gered uit de macht der Egyptenaren en uit de macht van alle koninkrijken die u verdrukten.
19. Maar thans verwerpt gij uw God, die voor u een verlosser was uit al uw rampen en noden, en zegt: Neen, stel een koning over ons aan. Nu dan, stelt u voor het aangezicht des Heren, naar uw stammen en naar uw geslachten.