Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 10:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen nam Samuël de oliekruik, goot haar uit over zijn hoofd, kuste hem en zeide: Heeft de Here u niet tot vorst over zijn erfdeel gezalfd?

2. Wanneer gij heden van mij zijt heengegaan, zult gij twee mannen ontmoeten bij het graf van Rachel, in het gebied van Benjamin, te Selsach. Die zullen tot u zeggen: De ezelinnen die gij zijt gaan zoeken, zijn terecht; en zie, uw vader denkt niet meer aan het geval met de ezelinnen, maar over u is hij bezorgd en hij zegt: Wat kan ik voor mijn zoon doen?

3. Als gij dan verder trekt en bij de terebint van Tabor komt, zullen u daar drie mannen ontmoeten op weg naar God in Betel; één van hen draagt drie bokjes, een ander drie broden en de derde een kruik wijn.

4. Zij zullen u begroeten en u twee broden geven, die gij van hen zult aannemen.

5. Daarna zult gij te Gibea Gods komen, waar de bezetting der Filistijnen ligt. Zodra gij daar de stad ingaat, zult gij een schare profeten tegenkomen, die van de hoogte afdalen, vóór hen uit harpen, tamboerijnen, fluiten en citers; zelf zullen zij in geestvervoering zijn.

6. Dan zal de Geest des Heren u aangrijpen; gij zult met hen in geestvervoering geraken en tot een ander mens worden.

7. Wanneer deze tekenen aan u geschieden, doe dan wat uw hand vindt, want God is met u.

8. Gij zult u voor mij uit naar Gilgal begeven, en zie, ik zal tot u komen om brandoffers te offeren en vredeoffers te slachten. Zeven dagen zult gij wachten, totdat ik bij u kom en u te kennen geef wat gij doen zult.

9. Terwijl hij zich omkeerde om van Samuël weg te gaan, schonk God hem een ander hart. En al de genoemde tekenen geschiedden op die dag.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 10