Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 9:4-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Utai, de zoon van Ammihud, de zoon van Omri, de zoon van Imri, de zoon van Bani, uit de zonen van Peres, de zoon van Juda;

5. van de Silonieten: Asaja, de eerstgeborene, en zijn zonen;

6. en van de zonen van Zerach: Jeüel, en hun broeders; zeshonderd negentig.

7. Van de zonen van Benjamin: Sallu, de zoon van Mesullam, de zoon van Hodawja, de zoon van Hassenua;

8. Jibneja, de zoon van Jerocham; Ela, de zoon van Uzzi, de zoon van Mikri; en Mesullam, de zoon van Sefatja, de zoon van Reüel, de zoon van Jibnia;

9. voorts hun broeders, naar hun afstamming, negenhonderd zesenvijftig. Al deze mannen waren hoofden van hun families.

10. Van de priesters: Jedaja, Jojarib, Jakin,

11. Azarja, de zoon van Chilkia, de zoon van Mesullam, de zoon van Sadok, de zoon van Merajot, de zoon van Achitub, de vorst van het huis Gods;

12. Adaja, de zoon van Jerocham, de zoon van Paschur, de zoon van Malkia; Masai, de zoon van Adiël, de zoon van Jachzera, de zoon van Mesullam, de zoon van Mesillemit, de zoon van Immer;

13. en hun broeders, hoofden van hun families; duizend zevenhonderd zestig, wakkere mannen voor het dienstwerk in het huis Gods.

14. Van de Levieten: Semaja, de zoon van Chassub, de zoon van Azrikam, de zoon van Chasabja, uit de zonen van Merari;

15. en Bakbakkar, Cheres, Galal, Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zikri, de zoon van Asaf,

16. Obadja, de zoon van Semaja, de zoon van Galal, de zoon van Jedutun; en Berekja, de zoon van Asa, de zoon van Elkana, die in de dorpen der Netofatieten woonde.

17. En de poortwachters: Sallum, Akkub, Talmon en Achiman. Hun broeder Sallum was het hoofd,

18. nog heeft hij zijn plaats bij de Koningspoort aan de oostzijde. Zij waren poortwachters bij de legerplaatsen der Levieten.

19. Sallum, de zoon van Kore, de zoon van Ebjasaf, de zoon van Korach, en zijn broeders, uit zijn familie, de Korachieten, hadden in het dienstwerk de taak van dorpelwachters bij de tent. Hun vaderen waren immers bij de legerplaats des Heren bewakers van de ingang geweest;

20. eertijds had Pinechas, de vorst, de zoon van Eleazar, de leiding over hen gehad; de Here zij met hem!

21. Zekarja, de zoon van Meselemja, was poortwachter bij de ingang van de tent der samenkomst.

22. Het gehele getal van hen die uitgekozen waren tot poortwachters bij de dorpels, was tweehonderd twaalf. In hun dorpen zijn zij in het register opgenomen; David en Samuël, de ziener, hadden hen in hun ambt gesteld.

23. Zij en hun zonen hielden tot bewaking toezicht op de poorten van het huis des Heren, de tentwoning.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 9