Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 7:14-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. De zonen van Manasse waren: Asriël, die (zijn vrouw) baarde; zijn Arameese bijvrouw baarde Makir, de vader van Gilead.

15. Makir nu nam een vrouw van de Chuppim en Suppim; de naam van zijn zuster was Maäka. De naam van de tweede was Selofchad. Selofchad nu had (alleen) dochters,

16. maar Maäka, de vrouw van Makir, baarde een zoon en noemde hem Peres. Diens broeder heette Seres, en zijn zonen waren Ulam en Rekem.

17. De zonen van Ulam waren: Bedan. Dit zijn de zonen van Gilead, de zoon van Makir, de zoon van Manasse.

18. Zijn zuster Moleket baarde Ishod, Abiëzer en Machla.

19. En de zonen van Semida waren: Achjan, Sekem, Likchi en Aniam.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 7