Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 6:42-56 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

42. de zoon van Etan, de zoon van Zimma, de zoon van Simi,

43. de zoon van Jachat, de zoon van Gersom, de zoon van Levi.

44. Aan de linkerzijde stonden hun broeders, de zonen van Merari: Etan, de zoon van Kisi, de zoon van Abdi, de zoon van Malluk,

45. de zoon van Chasabja, de zoon van Amasja, de zoon van Chilkia,

46. de zoon van Amsi, de zoon van Bani, de zoon van Semer,

47. de zoon van Machli, de zoon van Musi, de zoon van Merari, de zoon van Levi.

48. Hun broeders, de Levieten, waren bestemd voor de gehele dienst van de tabernakel, het huis Gods.

49. Maar Aäron en zijn zonen hadden tot taak, de offers te brengen op het brandofferaltaar en het reukofferaltaar, en al het werk in het allerheiligste te verrichten en verzoening te doen over Israël, geheel overeenkomstig het gebod van Mozes, de knecht Gods.

50. Dit zijn de zonen van Aäron: zijn zoon Eleazar, diens zoon Pinechas, diens zoon Abisua,

51. diens zoon Bukki, diens zoon Uzzi, diens zoon Zerachja,

52. diens zoon Merajot, diens zoon Amarja, diens zoon Achitub,

53. diens zoon Sadok, en diens zoon Achimaäs.

54. Hun woonplaatsen, de tentenkampen op hun grondgebied, waren de volgende: aan de zonen van Aäron die tot het geslacht der Kehatieten behoorden – aan wie het (eerste) lot was ten deel gevallen –

55. gaf men Hebron, in het land Juda, met de omliggende weidegronden;

56. maar het akkerland van de stad met de daarbij behorende dorpen had men gegeven aan Kaleb, de zoon van Jefunne.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 6