Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 6:27-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. diens zoon Eliab, diens zoon Jerocham, diens zoon Elkana

28. en de zonen van Samuël: de eerstgeborene (Joël), en de tweede: Abia.

29. De zonen van Merari: Machli, zijn zoon Libni, diens zoon Simi, diens zoon Uzza,

30. diens zoon Sima, diens zoon Chaggia en diens zoon Asaja.

31. Dit waren degenen die David aanstelde om de zang in het huis des Heren te leiden, nadat de ark haar rustplaats gevonden had;

32. vóór de tabernakel, de tent der samenkomst, deden zij dienst als zangers, totdat Salomo het huis des Heren bouwde te Jeruzalem; en zij vervulden hun ambt overeenkomstig het hun gegeven voorschrift.

33. Dit waren dan degenen die hun ambt vervulden, met hun zonen: van de zonen der Kehatieten: Heman, de zanger, de zoon van Joël, de zoon van Samuël,

34. de zoon van Elkana, de zoon van Jerocham, de zoon van Eliël, de zoon van Toach,

35. de zoon van Suf, de zoon van Elkana, de zoon van Machat, de zoon van Amasai,

36. de zoon van Elkana, de zoon van Joël, de zoon van Azarja, de zoon van Sefanja,

37. de zoon van Tachat, de zoon van Assir, de zoon van Ebjasaf, de zoon van Korach,

38. de zoon van Jishar, de zoon van Kehat, de zoon van Levi, de zoon van Israël.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 6