Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 4:6-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. En Naära baarde hem Achuzzam, Chefer, de Temenieten en de Achastarieten; dit zijn de zonen van Naära.

7. En de zonen van Chela waren: Seret, Jesochar en Etnan.

8. Kos verwekte Anub en Hassobeba, ook de geslachten van Acharchel, de zoon van Harum.

9. Jabes was de aanzienlijkste onder zijn broeders; zijn moeder had hem Jabes genoemd: want, zeide zij, ik heb hem met smart gebaard.

10. Jabes nu riep de God van Israël aan met de woorden: Wil mij toch overvloedig zegenen en mijn gebied vergroten; laat uw hand met mij zijn; weer van mij het kwade, zodat mij geen smart treft! En God schonk wat hij had gevraagd.

11. Kelub, de broeder van Sucha, verwekte Mechir; deze was de vader van Eston.

12. En Eston verwekte Bet-Rafa, Paseach en Techinna, de vader van Ir-Nachas; dit waren de mannen van Reka.

13. De zonen van Kenaz waren: Otniël en Seraja; de zonen van Otniël: Chatat en Meonotai;

14. en Meonotai verwekte Ofra. En Seraja verwekte Joab, de vader der bewoners van het Handwerkersdal, want dezen waren handwerkslieden.

15. De zonen van Kaleb, de zoon van Jefunne, waren: Iru, Ela en Naäm, en de zonen van Ela: Kenaz.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 4