Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 3:5-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. De volgende werden hem in Jeruzalem geboren: Sima, Sobab, Natan en Salomo – vier van Bat-Sua, de dochter van Ammiël;

6. voorts Jibchar, Elisama, Elifelet,

7. Noga, Nefeg, Jafia,

8. Elisama, Eljada, Elifelet – negen,

9. allen zonen van David, uitgenomen de zonen der bijvrouwen. Tamar was hun zuster.

10. De zoon van Salomo was Rechabeam; diens zoon was Abia, diens zoon Asa, diens zoon Josafat,

11. diens zoon Joram, diens zoon Achazja, diens zoon Joas,

12. diens zoon Amasja, diens zoon Azarja, diens zoon Jotam,

13. diens zoon Achaz, diens zoon Hizkia, diens zoon Manasse,

14. diens zoon Amon, diens zoon Josia.

15. De zonen van Josia waren: de eerstgeborene Jochanan, de tweede Jojakim, de derde Sedekia, de vierde Sallum.

16. De zonen van Jojakim: zijn zoon Jechonja en zijn zoon Sidkia.

17. De zonen van Jechonja waren: Assir en zijn zoon Sealtiël;

18. voorts Malkiram, Pedaja, Senassar, Jekamja, Hosama en Nedabja;

19. de zonen van Pedaja: Zerubbabel en Simi; de zonen van Zerubbabel: Mesullam en Chananja – en hun zuster was Selomit –,

20. voorts Chasuba, Ohel, Berekja, Chasadja, Jusab-Chesed, vijf.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 3