Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 3:2-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. de derde Absalom, de zoon van Maäka, de dochter van Talmai, de koning van Gesur; de vierde Adonia, de zoon van Chaggit;

3. de vijfde Sefatja, van Abital; de zesde Jitream, van zijn vrouw Egla.

4. Zes werden er hem in Hebron geboren, waar hij zeven jaar en zes maanden regeerde. En drieëndertig jaar regeerde hij te Jeruzalem.

5. De volgende werden hem in Jeruzalem geboren: Sima, Sobab, Natan en Salomo – vier van Bat-Sua, de dochter van Ammiël;

6. voorts Jibchar, Elisama, Elifelet,

7. Noga, Nefeg, Jafia,

8. Elisama, Eljada, Elifelet – negen,

9. allen zonen van David, uitgenomen de zonen der bijvrouwen. Tamar was hun zuster.

10. De zoon van Salomo was Rechabeam; diens zoon was Abia, diens zoon Asa, diens zoon Josafat,

11. diens zoon Joram, diens zoon Achazja, diens zoon Joas,

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 3