Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 29:13-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Thans loven wij U, o onze God, en prijzen wij uw heerlijke naam.

14. Wie toch ben ik, en wat is mijn volk, dat wij in staat zouden zijn zulke vrijwillige gaven te schenken? Want het komt alles van U, en wij geven het U uit uw hand.

15. Voorwaar, wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor uw aangezicht, gelijk al onze vaderen; als een schaduw zijn onze dagen op aarde, zonder hoop.

16. Here, onze God, al deze rijkdom die wij bijeengebracht hebben om U een huis te bouwen voor uw heilige naam, komt uit uw hand; U behoort het alles.

17. Ik weet, mijn God, dat Gij het hart toetst en een welbehagen hebt in oprechtheid – ik heb in oprechtheid mijns harten U dit alles vrijwillig gegeven; nu heb ik met vreugde gezien, hoe ook uw volk dat zich hier bevindt, U vrijwillig gaven bracht.

18. Here, God van onze vaderen Abraham, Isaak en Israël, houd deze gezindheid in het hart van uw volk voor altijd in stand, en richt hun hart op U.

19. En geef mijn zoon Salomo een volkomen toegewijd hart, opdat hij uw geboden, uw getuigenissen en uw inzettingen onderhoudt, het alles volbrengt, en de burcht, die ik heb ontworpen, bouwt.

20. Daarop zeide David tot de gehele gemeente: Prijst nu de Here, uw God. Toen prees de gehele gemeente de Here, de God hunner vaderen, knielde en boog zich neder voor de Here en voor de koning.

21. De volgende dag slachtten zij voor de Here slachtoffers en brachten zij de Here brandoffers: duizend stieren, duizend rammen, duizend schapen met de daarbij behorende plengoffers, en slachtoffers in menigte voor geheel Israël.

22. Zij aten en dronken die dag voor het aangezicht des Heren met grote vreugde, riepen Salomo, de zoon van David, andermaal tot koning uit en zalfden hem de Here tot vorst, en Sadok tot priester.

23. En Salomo zette zich op de troon des Heren als koning in de plaats van zijn vader David, en hij was voorspoedig, zodat geheel Israël hem gehoorzaamde.

24. Alle oversten en helden en ook alle zonen van koning David betuigden hun trouw aan koning Salomo.

25. De Here gaf Salomo een uitermate groot aanzien bij geheel Israël en schonk hem een koninklijke majesteit, zoals geen enkel koning over Israël vóór hem bezeten had.

26. David, de zoon van Isaï, heeft geregeerd over geheel Israël,

27. en de tijd, die hij over Israël regeerde, was veertig jaar: in Hebron regeerde hij zeven, in Jeruzalem drieëndertig jaar.

28. Toen hij in goede ouderdom, verzadigd van leven, rijkdom en eer, gestorven was, werd zijn zoon Salomo koning in zijn plaats.

29. De geschiedenis van koning David, uit vroeger en later tijd, zie, deze staat beschreven in de geschiedenis van de ziener Samuël, van de profeet Natan en van de ziener Gad,

30. tezamen met zijn gehele koninklijke staat en zijn macht, en met de tijden die over hem en Israël en over alle koninkrijken der andere landen zijn heengegaan.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 29