Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 27:11-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. De achtste, voor de achtste maand, was de Chusatiet Sibbekai, van de Zarchieten; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

12. De negende, voor de negende maand, was de Antotiet Abiëzer, van de Benjaminieten; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

13. De tiende, voor de tiende maand, was de Netofatiet Maharai, van de Zarchieten; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

14. De elfde, voor de elfde maand, was de Piratoniet Benaja, van de Efraïmieten; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

15. De twaalfde, voor de twaalfde maand, was de Netofatiet Cheldai, die afstamde van Otniël; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

16. Aan het hoofd van de stammen van Israël stonden: bij de Rubenieten vorst Eliëzer, de zoon van Zikri; bij de Simeonieten Sefatja, de zoon van Maäka;

17. bij Levi Chasabja, de zoon van Kemuël; bij Aäron Sadok;

18. bij Juda Elihu, een van Davids broeders; bij Issakar Omri, de zoon van Michaël;

19. bij Zebulon Jismaja, de zoon van Obadja; bij Naftali Jerimot, de zoon van Azriël;

20. bij de Efraïmieten Hosea, de zoon van Azazjahu; bij half Manasse Joël, de zoon van Pedaja;

21. bij de halve stam Manasse in Gilead Jiddo, de zoon van Zekarja; bij Benjamin Jaäsiël, de zoon van Abner;

22. bij Dan Azarel, de zoon van Jerocham; dit waren de oversten van Israëls stammen.

23. Nu had David niet opgenomen het getal van hen, die twintig jaar en daarbeneden waren, want de Here had gezegd, dat Hij Israël talrijk zou maken als de sterren des hemels,

24. en Joab, de zoon van Seruja, was wel met tellen begonnen, maar had dit niet voleindigd, omdat hierdoor toorn over Israël gekomen was. Daarom is het getal niet opgenomen in de lijst van de kronieken van koning David.

25. Over de voorraden des konings ging Azmawet, de zoon van Adiël; over de voorraden op het land, in de steden, de dorpen en de torens Jonatan, de zoon van Uzzia.

26. Over de veldarbeiders, die het land moesten bebouwen, ging Ezri, de zoon van Kelub;

27. over de wijngaarden de Ramatiet Simi; over de voorraden wijn in de wijngaarden echter de Sifmiet Zabdi.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 27