Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 26:8-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Deze allen behoorden tot de zonen van Obed-Edom; zij, hun zonen en hun broeders, kloeke mannen, tot de dienst bekwaam: tweeënzestig uit het geslacht Obed-Edom.

9. En van Meselemja, de zonen en broeders, kloeke mannen, achttien.

10. Van Chosa, uit de zonen van Merari, de zonen: Simri het hoofd – al was hij niet de eerstgeborene, zijn vader had hem tot hoofd gemaakt –,

11. Chilkia de tweede, Tebaljahu de derde, Zekarja de vierde; de zonen en broeders van Chosa waren tezamen dertien.

12. Deze afdelingen der poortwachters, naar de groepshoofden ingedeeld, hadden evenals hun broeders tot taak te dienen in het huis des Heren.

13. Zij lootten om elke poort, volgens hun families, zowel de jongste als de oudste.

14. Het lot voor de Oostpoort viel op Selemja; toen men het lot wierp voor zijn zoon Zekarja, een verstandig raadsman, viel zijn lot op de Noordpoort.

15. Voor Obed-Edom was de Zuidpoort, en voor zijn zonen de voorraadkamer.

16. Voor Suppim en Chosa de Westpoort, benevens de Salleketpoort bij de oplopende straat, de ene wachtpost tegenover de andere:

17. aan de oostkant (dagelijks) zes Levieten, aan de noordkant dagelijks vier, aan de zuidkant dagelijks vier, en bij de voorraden om beurten twee;

18. bij het bijgebouw aan de westzijde vier aan de straat en twee bij het bijgebouw.

19. Dit waren de afdelingen der poortwachters van de zonen van Korach en van de zonen van Merari.

20. Hun broeders, de Levieten, die het opzicht hadden over de schatten van het huis Gods en over de schatten der geheiligde voorwerpen,

21. waren de zonen van de Gersoniet Ladan, de familiehoofden van de Gersoniet Ladan: Jechiëli.

22. De zonen van Jechiëli, Zetam en zijn broeder Joël, hadden het opzicht over de schatten van het huis des Heren.

23. Van de Amramieten, de Jisharieten, de Chebronieten en de Uzziëlieten

24. was Sebuël, de zoon van Gersom, de zoon van Mozes, vorst over de schatten.

25. Zijn verwanten in de lijn van Eliëzer waren: diens zoon Rechabja, diens zoon Jesaja, diens zoon Joram, diens zoon Zikri en diens zoon Selomit –

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 26