Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 26:5-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. de zesde Ammiël, de zevende Issakar, de achtste Peülletai; want God had hem gezegend.

6. Aan zijn zoon Semaja werden zonen geboren, die regeerden over hun familie, want zij waren dappere helden.

7. De zonen van Semaja waren Otni, Refaël, Obed, Elzabad met zijn broeders, kloeke mannen, Elihu en Semakjahu.

8. Deze allen behoorden tot de zonen van Obed-Edom; zij, hun zonen en hun broeders, kloeke mannen, tot de dienst bekwaam: tweeënzestig uit het geslacht Obed-Edom.

9. En van Meselemja, de zonen en broeders, kloeke mannen, achttien.

10. Van Chosa, uit de zonen van Merari, de zonen: Simri het hoofd – al was hij niet de eerstgeborene, zijn vader had hem tot hoofd gemaakt –,

11. Chilkia de tweede, Tebaljahu de derde, Zekarja de vierde; de zonen en broeders van Chosa waren tezamen dertien.

12. Deze afdelingen der poortwachters, naar de groepshoofden ingedeeld, hadden evenals hun broeders tot taak te dienen in het huis des Heren.

13. Zij lootten om elke poort, volgens hun families, zowel de jongste als de oudste.

14. Het lot voor de Oostpoort viel op Selemja; toen men het lot wierp voor zijn zoon Zekarja, een verstandig raadsman, viel zijn lot op de Noordpoort.

15. Voor Obed-Edom was de Zuidpoort, en voor zijn zonen de voorraadkamer.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 26