Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 24:1-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De afdelingen der zonen van Aäron. De zonen van Aäron waren Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar.

2. Nadab en Abihu stierven nog vóór hun vader, zonder zonen te hebben, zodat Eleazar en Itamar het priesterambt bekleedden.

3. David, Sadok – uit de zonen van Eleazar – en Achimelek – uit de zonen van Itamar – verdeelden hen voor hun ambtswerk in dienstgroepen.

4. Toen bleek het, dat de zonen van Eleazar meer groepshoofden hadden dan de zonen van Itamar; daarom deelde men hen aldus in: zestien hoofden voor de families van de zonen van Eleazar, en acht voor de families van de zonen van Itamar.

5. Men deelde hen in bij loting, de ene groep zowel als de andere, omdat er oversten van het heiligdom – oversten Gods – zowel onder de zonen van Eleazar als onder de zonen van Itamar waren.

6. En Semaja, de zoon van Netanel, de schrijver, die tot de Levieten behoorde, schreef hen in ten overstaan van de koning, de oversten, de priester Sadok, Achimelek – de zoon van Abjatar – en van de familiehoofden der priesters en der Levieten; telkens werd één familie van Eleazar genomen, en dan ook één van Itamar.

7. Het eerste lot nu viel op Jojarib, het tweede op Jedaja,

8. het derde op Charim, het vierde op Seorim,

9. het vijfde op Malkia, het zesde op Miamin,

10. het zevende op Hakkos, het achtste op Abia,

11. het negende op Jesua, het tiende op Sekanja,

12. het elfde op Eljasib, het twaalfde op Jakim,

13. het dertiende op Chuppa, het veertiende op Jesebab,

14. het vijftiende op Bilga, het zestiende op Immer,

15. het zeventiende op Chezir, het achttiende op Happisses,

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 24