Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 21:5-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Toen meldde Joab aan David de uitkomst van de volkstelling: alle Israëlieten tezamen waren één miljoen honderdduizend man, die het zwaard konden voeren; en Juda telde vierhonderdzeventigduizend man, die het zwaard konden voeren.

6. Levi en Benjamin echter had hij niet meegeteld, want het bevel des konings was Joab een gruwel.

7. Maar deze zaak was kwaad in Gods ogen, en Hij sloeg Israël.

8. Toen zeide David tot God: Ik heb zwaar gezondigd, doordat ik dit gedaan heb; nu dan, doe toch de ongerechtigheid van uw knecht weg, want ik heb zeer dwaas gehandeld.

9. En de Here sprak tot Gad, de ziener van David:

10. Ga heen en spreek tot David: Zo zegt de Here: drie dingen leg Ik u voor; kies u er één van; dan zal Ik dat over u doen komen.

11. Daarop kwam Gad bij David en zeide tot hem: Zo zegt de Here: kies

12. òf drie jaren hongersnood, òf drie maanden vluchten voor uw tegenstanders, terwijl het zwaard van uw vijanden u achterhaalt, òf drie dagen dat het zwaard des Heren, de pest, in het land heerst en de engel des Heren in het gehele gebied van Israël verderf brengt. Overweeg dan nu, wat ik mijn Zender moet antwoorden.

13. Toen zeide David tot Gad: Het is mij zeer bang te moede; laat mij toch vallen in de hand des Heren, want zijn barmhartigheid is zeer groot; maar laat mij niet vallen in de hand van mensen.

14. Dus bracht de Here de pest over Israël, en er vielen van Israël zeventigduizend man.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 21