Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 2:14-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Netanel, zijn vierde, Raddai, zijn vijfde;

15. Osem, zijn zesde, David, zijn zevende.

16. Hun zusters waren Seruja en Abigaïl. De zonen van Seruja waren: Absai, Joab en Asaël, drie;

17. Abigaïl baarde Amasa, en de vader van Amasa was de Ismaëliet Jeter.

18. Kaleb nu, de zoon van Chesron, verwekte Jeriot bij zijn vrouw Azuba; en dit zijn haar zonen: Jeser, Sobab en Ardon.

19. Toen Azuba gestorven was, nam Kaleb zich Efrat tot vrouw en deze baarde hem Chur;

20. Chur verwekte Uri, en Uri verwekte Besaleël.

21. Daarna kwam Chesron tot de dochter van Makir, de vader van Gilead – hij nam haar tot vrouw, toen hij zestig jaar oud was –, en zij baarde hem Segub.

22. En Segub verwekte Jaïr; deze bezat drieëntwintig nederzettingen in het land Gilead.

23. Maar Gesur en Aram namen de dorpen van Jaïr in, en eveneens Kenat en onderhorige plaatsen, zestig nederzettingen. Deze alle behoorden aan Makir, de vader van Gilead.

24. Maar na de dood van Chesron in Kaleb-Efrata baarde de vrouw van Chesron, Abia, hem ook nog Aschur, de vader van Tekoa.

25. De zonen van Jerachmeël, de eerstgeborene van Chesron, waren: de eerstgeborene Ram, voorts Buna, Oren, Osem en Achia.

26. Jerachmeël had echter nog een andere vrouw, die Atara heette; deze was de moeder van Onam.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 2