Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 13:3-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. en laten wij de ark van onze God naar ons overbrengen, want wij hebben in de dagen van Saul ons om haar niet bekommerd.

4. En de gehele gemeente zeide, dat men zo doen zou, want de zaak was recht in de ogen van het gehele volk.

5. Toen riep David geheel Israël samen van de Sichor in Egypte af tot aan de weg naar Hamat, om de ark Gods uit Kirjat-Jearim te halen.

6. En David trok met geheel Israël naar Baäla, naar Kirjat-Jearim, dat tot Juda behoort, om vandaar te halen de ark van God, de Here, die op de cherubs troont, de ark, waarover de Naam is uitgeroepen.

7. Zij vervoerden de ark Gods op een nieuwe wagen, uit het huis van Abinadab, terwijl Uzza en Achio de wagen leidden.

8. En David en geheel Israël dansten uit alle macht voor Gods aangezicht, begeleid door zang en door muziek van citers, harpen, tamboerijnen, cimbalen en trompetten.

9. Maar toen zij bij de dorsvloer van Kidon kwamen, strekte Uzza zijn hand uit om de ark te grijpen, daar de runderen uitgleden.

10. De toorn des Heren ontbrandde tegen Uzza; Hij sloeg hem, omdat hij zijn hand naar de ark had uitgestrekt; hij stierf daar voor Gods aangezicht.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 13