Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 9:2-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. verscheen de Here ten tweeden male aan Salomo, zoals Hij hem te Gibeon verschenen was.

3. En de Here zeide tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, die gij voor mijn aangezicht opgezonden hebt; Ik heb dit huis dat gij gebouwd hebt, geheiligd door mijn naam daar voor altijd te vestigen, en mijn ogen en mijn hart zullen daar te allen tijde zijn.

4. Wat u aangaat, indien gij voor mijn aangezicht wandelt zoals uw vader David in volkomenheid van hart en in oprechtheid gewandeld heeft, en doet naar alles wat Ik u geboden heb, als gij mijn inzettingen en verordeningen in acht neemt,

5. dan zal Ik uw koningstroon over Israël voor altijd bevestigen, zoals Ik tot uw vader David gesproken heb: nimmer zal u een man ontbreken op de troon van Israël.

6. Maar indien gij u met uw zonen ooit van Mij afkeert en Mij niet volgt, mijn geboden en inzettingen die Ik u voorgehouden heb, niet volbrengt, maar andere goden gaat dienen, en u voor die nederbuigt,

7. dan zal Ik Israël uitroeien van de bodem die Ik hun gegeven heb, en het huis dat Ik aan mijn naam geheiligd heb, zal Ik van mij wegstoten, zodat Israël tot een spreekwoord en een spotrede onder alle volken zal worden.

8. Dit huis zal tot puinhopen worden; ieder, die eraan voorbijgaat, zal zich ontzetten en fluiten, en zeggen: waarom heeft de Here alzo aan dit land en aan dit huis gedaan?

9. Dan zal men zeggen: omdat zij de Here, hun God, die hun vaderen uit het land Egypte had geleid, hebben verlaten, zich aan andere goden gehecht, zich voor die nedergebogen en die gediend hebben, daarom heeft de Here al dit onheil over hen gebracht.

10. Na afloop van de twintig jaren, waarin Salomo de beide huizen gebouwd had, het huis des Heren en het huis des konings –

11. Chiram, de koning van Tyrus, had Salomo geholpen met cederhout en cypressehout en met goud, zoveel hij wenste – toen gaf koning Salomo aan Chiram twintig steden in het land Galilea.

12. Maar toen Chiram uit Tyrus trok om de steden te bezichtigen, die Salomo hem gegeven had, bevielen zij hem niet.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 9