Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 9:11-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Chiram, de koning van Tyrus, had Salomo geholpen met cederhout en cypressehout en met goud, zoveel hij wenste – toen gaf koning Salomo aan Chiram twintig steden in het land Galilea.

12. Maar toen Chiram uit Tyrus trok om de steden te bezichtigen, die Salomo hem gegeven had, bevielen zij hem niet.

13. En hij zeide: Wat voor steden zijn dat, die gij mij gegeven hebt, mijn broeder? En men noemt ze het land Kabul tot op de huidige dag.

14. Chiram nu heeft de koning honderd twintig talenten goud gezonden.

15. Zo stond het nu met de lichting voor de herendienst, die koning Salomo deed opkomen om het huis des Heren, zijn eigen huis, de Millo, de muur van Jeruzalem, Hasor, Megiddo en Gezer te bouwen.

16. Farao, de koning van Egypte, was opgetrokken, had Gezer ingenomen en met vuur verbrand en de Kanaänieten die in de stad woonden, gedood, waarna hij haar als bruidsschat schonk aan zijn dochter, de vrouw van Salomo.

17. En Salomo versterkte Gezer, Laag-Bet-Choron,

18. Baälat, Tamar in de woestijn, [in het land],

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 9