Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 8:34-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. hoor Gij dan in de hemel, vergeef de zonde van uw volk Israël, en breng hen terug naar het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt.

35. Wanneer de hemel gesloten blijft, zodat er geen regen komt, daar zij tegen U gezondigd hebben, en zij te dezer plaatse bidden, uw naam belijden, en zich van hun zonde bekeren, omdat Gij hen vernederd hebt,

36. hoor Gij dan in de hemel, vergeef de zonde van uw knechten en van uw volk Israël – want Gij wijst hun de goede weg waarop zij moeten wandelen – en geef regen op het land, dat Gij uw volk ten erfdeel geschonken hebt.

37. Wanneer er hongersnood in het land is, wanneer er pest is, brandkoren, honigdauw, sprinkhanen, kaalvreters; wanneer de vijand het volk in de steden van zijn land benauwt, welke plaag en welke ziekte ook;

38. welk gebed, welke smeking ook, die enig mens van uw gehele volk Israël doen zal, omdat ieder van hen de plaag van zijn eigen hart kent, zodat hij zijn handen in dit huis uitbreidt, –

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 8