Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 7:1-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Maar over zijn eigen huis bouwde Salomo dertien jaar; toen had hij zijn gehele huis voltooid.

2. Hij bouwde namelijk het huis: Woud van de Libanon, honderd el lang, vijftig el breed en dertig el hoog, met vier rijen van cederen zuilen, terwijl er gehouwen cederen balken op de zuilen lagen.

3. Het was van boven met cederhout gedekt, op de verdiepingen, die op de zuilen rusten, vijfenveertig (vertrekken), vijftien op een rij.

4. Voorts drie rijen vensters van latwerk, en driemaal een open venster tegenover een open venster.

5. En al de toegangen en de open vensters waren vierhoekig, van houtwerk; driemaal een open venster tegenover een open venster.

6. Ook maakte hij de zuilenhal van vijftig el lengte en dertig el breedte en een hal daarvóór, namelijk zuilen met een vooruitstekend afdak.

7. En hij maakte de troonzaal, waar hij recht sprak, de rechtszaal, die van de vloer tot de zoldering met cederhout bekleed was.

8. Ook zijn woonhuis in de andere voorhof, meer binnenwaarts gelegen dan de zaal, was van hetzelfde maaksel. Salomo maakte ook een huis, gelijk aan deze zaal, voor Farao’s dochter, die hij gehuwd had.

9. Dit alles was van kostbare stenen in de afmeting van gehouwen steen, die zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde met de zaag bezaagd waren, en dat van het fundament af tot de nok toe, en ook van de straat af tot de grote voorhof.

10. Het was gegrondvest op kostbare stenen, grote stenen, stenen van tien el en van acht el.

11. Doch daarboven lagen kostbare stenen, in de afmeting van gehouwen steen, en cederhout.

12. De grote voorhof nu had rondom (een muur) van drie rijen gehouwen stenen en één rij gehouwen cederen balken; en evenzo de binnenste voorhof van het huis des Heren [en de zaal van het paleis].

13. En koning Salomo ontbood Chiram uit Tyrus.

14. Hij was de zoon van een weduwe uit de stam Naftali, terwijl zijn vader een Tyriër was, een koperslager; hij was vervuld met de wijsheid, het verstand en de kennis, nodig om elk werk in koper te verrichten; deze nu kwam tot koning Salomo en voerde al diens werk uit.

15. Hij vormde namelijk de beide koperen zuilen; achttien el was de ene zuil hoog, en een meetsnoer van twaalf el kon haar omspannen, en evenzo was het bij de tweede zuil.

16. Ook maakte hij twee kapitelen om die op de toppen der zuilen te plaatsen, gietwerk van koper; vijf el was de hoogte van het ene kapiteel en vijf el de hoogte van het andere kapiteel.

17. Voorts maakte hij twee vlechtwerken voor de kapitelen die op de top der zuilen waren; het vlechtwerk was gemaakt van gedraaide snoeren, op de wijze van slingers: zeven voor het ene kapiteel en zeven voor het andere kapiteel.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 7