Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 6:8-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. De toegang tot de benedenste verdieping was aan de rechtervleugel van het huis, en met wenteltrappen ging men op naar de middelste en van de middelste naar de derde.

9. Toen hij de bouw van het huis voltooid had, dekte hij het huis bij wijze van vakken en rijen met cederhout.

10. En nadat hij de aanbouw tegen het gehele huis opgetrokken had, (elke verdieping) vijf el hoog, betimmerde hij het huis met cederhout.

11. En het woord des Heren kwam tot Salomo:

12. Aangaande dit huis, dat gij bezig zijt te bouwen – indien gij in mijn inzettingen wandelt, mijn verordeningen doet en al mijn geboden in acht neemt door daarnaar te wandelen, zal Ik aan u het woord gestand doen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb,

13. dat Ik te midden der Israëlieten zal wonen en mijn volk Israël niet zal verlaten.

14. Toen Salomo de bouw van het huis voltooid had,

15. betimmerde hij de muren van het huis van binnen met cederen planken; van de vloer van het huis af tot de balken van de zoldering overtrok hij ze van binnen met hout; hij bedekte echter de vloer van het huis met cypressen planken.

16. Voorts schoot hij de twintig el achter aan het huis af met cederen planken, van de vloer af tot de balken, en bouwde het daarbinnen tot een achterzaal, tot het heilige der heiligen.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 6