Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 6:7-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen, afgewerkt aan de groeve, en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis.

8. De toegang tot de benedenste verdieping was aan de rechtervleugel van het huis, en met wenteltrappen ging men op naar de middelste en van de middelste naar de derde.

9. Toen hij de bouw van het huis voltooid had, dekte hij het huis bij wijze van vakken en rijen met cederhout.

10. En nadat hij de aanbouw tegen het gehele huis opgetrokken had, (elke verdieping) vijf el hoog, betimmerde hij het huis met cederhout.

11. En het woord des Heren kwam tot Salomo:

12. Aangaande dit huis, dat gij bezig zijt te bouwen – indien gij in mijn inzettingen wandelt, mijn verordeningen doet en al mijn geboden in acht neemt door daarnaar te wandelen, zal Ik aan u het woord gestand doen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb,

13. dat Ik te midden der Israëlieten zal wonen en mijn volk Israël niet zal verlaten.

14. Toen Salomo de bouw van het huis voltooid had,

15. betimmerde hij de muren van het huis van binnen met cederen planken; van de vloer van het huis af tot de balken van de zoldering overtrok hij ze van binnen met hout; hij bedekte echter de vloer van het huis met cypressen planken.

16. Voorts schoot hij de twintig el achter aan het huis af met cederen planken, van de vloer af tot de balken, en bouwde het daarbinnen tot een achterzaal, tot het heilige der heiligen.

17. En veertig el mat het huis, namelijk de hoofdzaal, daarvóór.

18. En cederhout was aan het huis van binnen: beeldwerk van kolokwinten en open bloemknoppen; het was alles cederhout, er was geen steen te zien.

19. Zo richtte hij binnen in het huis een achterzaal in, om daar de ark van het verbond des Heren te plaatsen.

20. De achterzaal nu was twintig el lang, twintig el breed en twintig el hoog, en hij overtrok die met gedegen goud; hij maakte ook een altaar van cederhout.

21. En Salomo overtrok het huis van binnen met gedegen goud, en liet (een voorhangsel) lopen aan gouden kettingen vóór de achterzaal, die hij met goud overtrokken had.

22. Ja, het gehele huis overtrok hij met goud, totdat het gehele huis daarmede bedekt was; ook overtrok hij het gehele altaar dat bij de achterzaal behoorde, met goud.

23. Voorts maakte hij in de achterzaal twee cherubs van oleasterhout van tien el hoog.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 6