Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 4:6-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Achisar was de hofmaarschalk; en Adoniram, de zoon van Abda, stond over de herendienst.

7. En Salomo had over geheel Israël twaalf landvoogden, die de koning en zijn huis van voedsel moesten voorzien; één maand per jaar rustte op ieder de plicht om te leveren.

8. En dit zijn hun namen: Ben-Chur op het gebergte van Efraïm;

9. Ben-Deker in Makas, Saälbim, Bet-Semes en Elon-Bet-Chanan;

10. Ben-Chesed in Arubbot, hij had Soko en het gehele land Chefer;

11. Ben-Abinadab: de gehele heuvelstreek van Dor; Salomo’s dochter Tafat had hij tot vrouw;

12. Baäna, de zoon van Achilud: Taänak, Megiddo en geheel Bet-Sean, dat naast Saretan is, beneden Jizreël, van Bet-San tot Abel-Mechola, tot aan gene zijde van Jokmeam;

13. Ben-Geber te Ramot in Gilead; hij had de dorpen van Jaïr, de zoon van Manasse, in Gilead, hij had de streek van Argob in Basan, zestig grote steden met muren en koperen grendels;

14. Achinadab, de zoon van Iddo, te Machanaïm;

15. Achimaäs in Naftali; ook hij had een dochter van Salomo, Basemat, tot vrouw genomen;

16. Baäna, de zoon van Chusai, in Aser en Alot;

17. Josafat, de zoon van Paruach, in Issakar;

18. Simi, de zoon van Ela, in Benjamin;

19. Geber, de zoon van Uri, in het land Gilead, het land van Sichon, de koning der Amorieten, en van Og, de koning van Basan, en wel als enige landvoogd in dit land.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 4