6. Achisar was de hofmaarschalk; en Adoniram, de zoon van Abda, stond over de herendienst.
7. En Salomo had over geheel Israël twaalf landvoogden, die de koning en zijn huis van voedsel moesten voorzien; één maand per jaar rustte op ieder de plicht om te leveren.
8. En dit zijn hun namen: Ben-Chur op het gebergte van Efraïm;
9. Ben-Deker in Makas, Saälbim, Bet-Semes en Elon-Bet-Chanan;
10. Ben-Chesed in Arubbot, hij had Soko en het gehele land Chefer;
11. Ben-Abinadab: de gehele heuvelstreek van Dor; Salomo’s dochter Tafat had hij tot vrouw;
12. Baäna, de zoon van Achilud: Taänak, Megiddo en geheel Bet-Sean, dat naast Saretan is, beneden Jizreël, van Bet-San tot Abel-Mechola, tot aan gene zijde van Jokmeam;
13. Ben-Geber te Ramot in Gilead; hij had de dorpen van Jaïr, de zoon van Manasse, in Gilead, hij had de streek van Argob in Basan, zestig grote steden met muren en koperen grendels;
14. Achinadab, de zoon van Iddo, te Machanaïm;
15. Achimaäs in Naftali; ook hij had een dochter van Salomo, Basemat, tot vrouw genomen;
16. Baäna, de zoon van Chusai, in Aser en Alot;
17. Josafat, de zoon van Paruach, in Issakar;
18. Simi, de zoon van Ela, in Benjamin;
19. Geber, de zoon van Uri, in het land Gilead, het land van Sichon, de koning der Amorieten, en van Og, de koning van Basan, en wel als enige landvoogd in dit land.