Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 4:4-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Benaja, de zoon van Jojada, voerde het bevel over het leger; Sadok en Abjatar waren priesters;

5. Azarja, de zoon van Natan, ging over de landvoogden; Zabud, de zoon van Natan, een priester, was des konings vriend;

6. Achisar was de hofmaarschalk; en Adoniram, de zoon van Abda, stond over de herendienst.

7. En Salomo had over geheel Israël twaalf landvoogden, die de koning en zijn huis van voedsel moesten voorzien; één maand per jaar rustte op ieder de plicht om te leveren.

8. En dit zijn hun namen: Ben-Chur op het gebergte van Efraïm;

9. Ben-Deker in Makas, Saälbim, Bet-Semes en Elon-Bet-Chanan;

10. Ben-Chesed in Arubbot, hij had Soko en het gehele land Chefer;

11. Ben-Abinadab: de gehele heuvelstreek van Dor; Salomo’s dochter Tafat had hij tot vrouw;

12. Baäna, de zoon van Achilud: Taänak, Megiddo en geheel Bet-Sean, dat naast Saretan is, beneden Jizreël, van Bet-San tot Abel-Mechola, tot aan gene zijde van Jokmeam;

13. Ben-Geber te Ramot in Gilead; hij had de dorpen van Jaïr, de zoon van Manasse, in Gilead, hij had de streek van Argob in Basan, zestig grote steden met muren en koperen grendels;

14. Achinadab, de zoon van Iddo, te Machanaïm;

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 4