Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 18:31-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

31. Elia nam twaalf stenen naar het getal van de stammen der zonen van Jakob, tot wie het woord des Heren gekomen was: Israël zal uw naam zijn.

32. Hij bouwde met de stenen een altaar in de naam des Heren, en maakte rondom het altaar een groeve ter wijdte van twee maten zaad.

33. Hij schikte het hout, hieuw de stier aan stukken en legde die op het hout.

34. Toen zeide hij: Vult vier kruiken met water en giet ze uit over het brandoffer en over het hout. Daarna zeide hij: Doet het ten tweeden male. En zij deden het ten tweeden male. Daarna zeide hij: Doet het ten derden male. En zij deden het ten derden male,

35. zodat het water rondom het altaar liep; zelfs de groeve vulde hij met water.

36. Op de tijd nu, dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en zeide: Here, God van Abraham, Isaak en Israël, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze dingen doe.

37. Antwoord mij, Here, antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij, Here, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 18