Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 18:18-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Doch hij zeide: Ik heb Israël niet in het ongeluk gestort, maar gij en uws vaders huis, doordat gij de geboden des Heren hebt verzaakt en de Baäls zijt nagelopen.

19. Nu dan, laat heel Israël tot mij bijeenroepen naar de berg Karmel, ook de vierhonderd vijftig profeten van de Baäl en de vierhonderd profeten van de Asjera, die van de tafel van Izebel eten.

20. Daarop zond Achab heen onder alle Israëlieten en riep de profeten naar de berg Karmel bijeen.

21. Toen naderde Elia tot het gehele volk en zeide: Hoelang zult gij aan beide zijden mank gaan? Indien de Here God is, volgt Hem na; maar indien het de Baäl is, volgt hem na. Doch het volk antwoordde hem niets.

22. Voorts zeide Elia tot het volk: Ik ben als profeet des Heren alléén overgebleven, en de profeten van de Baäl zijn vierhonderd vijftig man.

23. Laat men ons nu twee stieren geven; laten zij voor zich de ene stier uitkiezen, die aan stukken houwen en op het hout leggen, maar geen vuur daarbij aanbrengen; dan zal ik de andere stier bereiden, op het hout leggen, en ook geen vuur daarbij aanbrengen.

24. Roept gij dan de naam van uw god aan, en ik zal de naam des Heren aanroepen. De God die met vuur zal antwoorden, die zal God zijn. En het gehele volk antwoordde: Dat is goed.

25. Daarna zeide Elia tot de profeten van de Baäl: Kiest voor u de ene stier uit en bereidt hem eerst, want gij zijt met zovelen. Roept dan de naam van uw god aan, maar brengt geen vuur daarbij.

26. Toen namen zij de stier die hij hun gaf, bereidden hem, riepen van de morgen tot de middag de naam van de Baäl aan en zeiden: Baäl, antwoord ons! Maar er kwam geen geluid en niemand gaf antwoord. Daarbij hinkten zij om het altaar dat zij gemaakt hadden.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 18