Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 15:4-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Doch ter wille van David gaf de Here, zijn God, hem een lamp in Jeruzalem door zijn zoon na hem te doen optreden, en door Jeruzalem staande te houden,

5. omdat David gedaan had wat recht is in de ogen des Heren, en zolang hij leefde niet was afgeweken van iets, dat Hij hem geboden had, behalve in de zaak van de Hethiet Uria.

6. En er was oorlog tussen Rechabeam en Jerobeam, zolang hij leefde.

7. Het overige van de geschiedenis van Abiam, en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda? En er was oorlog tussen Abiam en Jerobeam.

8. Abiam ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in de stad Davids; zijn zoon Asa werd koning in zijn plaats.

9. In het twintigste jaar van Jerobeam, de koning van Israël, kwam Asa als koning van Juda aan de regering.

10. Eenenveertig jaar regeerde hij te Jeruzalem. Zijn moeder heette Maäka; zij was de dochter van Abisalom.

11. Asa deed wat recht is in de ogen des Heren, evenals zijn vader David.

12. Hij verdreef de aan ontucht gewijden uit het land en verwijderde al de afgodsbeelden die zijn vaderen gemaakt hadden.

13. Zelfs heeft hij zijn moeder Maäka als gebiedster afgezet, omdat zij een gruwelijk beeld van Asjera gemaakt had. Asa hieuw haar gruwelijk beeld stuk en verbrandde het in het dal Kidron.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 15