Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 14:10-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. zie, daarom ga Ik een ramp over het huis van Jerobeam brengen. Ja, Ik zal van Jerobeam allen van het mannelijk geslacht uitroeien, van hoog tot laag in Israël. Ik zal het huis van Jerobeam wegvegen, zoals men drek wegveegt, totdat er niets van over is.

11. Wie van Jerobeam in de stad sterft, die zullen de honden verslinden; en wie op het veld sterft, die zal het gevogelte des hemels verslinden. Want de Here heeft gesproken.

12. Gij echter, sta op, ga naar uw huis. Op het ogenblik dat uw voeten de stad binnentreden, zal de jongen sterven.

13. Dan zal geheel Israël over hem weeklagen en hem begraven, want (van het huis) van Jerobeam zal deze alleen in een graf komen, omdat in Jerobeams huis in hem alleen iets goeds gevonden wordt voor de Here, de God van Israël.

14. En de Here zal Zich een koning over Israël verwekken, die het huis van Jerobeam zal uitroeien. Dit heden en wat dan nog?

15. Dan zal de Here Israël slaan, zodat het wiegelt als riet in het water en Hij zal Israël wegrukken van deze goede grond die Hij hun vaderen gegeven heeft, en Hij zal hen aan de overzijde van de Rivier verstrooien, omdat zij hun gewijde palen gemaakt, en daardoor de Here gekrenkt hebben.

16. Ja, Hij zal Israël prijsgeven wegens de zonden die Jerobeam bedreven heeft, en die hij Israël heeft doen bedrijven.

17. Toen stond Jerobeams vrouw op, ging heen en kwam te Tirsa. Toen zij de drempel van het huis betrad, was de jongen gestorven.

18. En men begroef hem, en geheel Israël rouwklaagde over hem naar het woord des Heren, dat Hij gesproken had door de dienst van zijn knecht, de profeet Achia.

19. Het overige van de geschiedenis van Jerobeam, hoe hij gestreden en hoe hij geregeerd heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël.

20. De tijd nu, die Jerobeam geregeerd heeft, was tweeëntwintig jaar. En hij ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Nadab werd koning in zijn plaats.

21. Rechabeam nu, de zoon van Salomo, was koning in Juda. Eenenveertig jaar was Rechabeam oud, toen hij koning werd, en zeventien jaar regeerde hij te Jeruzalem, de stad die de Here uit alle stammen Israëls verkoren had om zijn naam aldaar te vestigen. Zijn moeder heette Naäma; zij was een Ammonitische.

22. En Juda deed wat kwaad is in de ogen des Heren, en zij prikkelden Hem tot naijver – meer dan hun vaderen ooit gedaan hadden – door de zonden die zij bedreven.

23. Ook zij bouwden zich hoogten en gewijde stenen en gewijde palen op elke hoge heuvel en onder elke groene boom.

24. Zelfs waren er aan ontucht gewijden in het land. Zij deden naar al de gruwelen der volken, die de Here voor het aangezicht der Israëlieten verdreven had.

25. Het geschiedde echter in het vijfde jaar van koning Rechabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, optrok tegen Jeruzalem.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 14