Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 11:34-43 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. Evenwel zal Ik het koninkrijk in genen dele uit zijn hand nemen, maar Ik zal hem tot een vorst stellen zijn leven lang, ter wille van mijn knecht David, die Ik verkoren heb, die mijn geboden en inzettingen in acht genomen heeft.

35. Maar Ik zal het koninkrijk uit de hand van zijn zoon nemen, en u de tien stammen geven.

36. Aan zijn zoon zal Ik echter één stam geven, opdat mijn knecht David altijd een lamp voor mijn aangezicht hebbe in Jeruzalem, de stad die Ik Mij verkoren heb om mijn naam daar te vestigen.

37. Maar u zal Ik nemen, opdat gij heerst over alles wat gij begeert, en koning zijt over Israël.

38. En het zal geschieden, indien gij hoort naar alles wat Ik u gebied, in mijn wegen wandelt, en doet wat recht is in mijn ogen door mijn inzettingen en geboden in acht te nemen, zoals mijn knecht David gedaan heeft, dat Ik met u zal zijn, en u een duurzaam huis zal bouwen, zoals Ik voor David gebouwd heb, en Ik zal u Israël geven.

39. Ik zal daartoe het nageslacht van David vernederen, echter niet voor altoos.

40. En Salomo trachtte Jerobeam te doden, doch Jerobeam maakte zich op en vluchtte naar Egypte, tot Sisak, de koning van Egypte; en hij bleef in Egypte tot de dood van Salomo.

41. Het overige van de geschiedenis van Salomo en alles wat hij gedaan heeft, ook zijn wijsheid, zijn die niet beschreven in het boek der geschiedenis van Salomo?

42. De tijd nu, die Salomo te Jeruzalem over geheel Israël geregeerd heeft, was veertig jaar.

43. En Salomo ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de stad van zijn vader David; zijn zoon Rechabeam werd koning in zijn plaats.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 11