Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Koningen 10:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De koningin van Seba vernam de roep omtrent Salomo in verband met de naam des Heren. Toen kwam zij om hem door raadselen op de proef te stellen.

2. Zij kwam dan naar Jeruzalem met een zeer groot gevolg, kamelen, beladen met specerijen, zeer veel goud en edelgesteente. Nadat zij bij Salomo gekomen was, sprak zij tot hem alles wat zij op haar hart had.

3. En Salomo loste al haar vraagstukken op; niets was voor de koning te diepzinnig om voor haar op te lossen.

4. Toen de koningin van Seba al de wijsheid van Salomo zag, en het huis dat hij gebouwd had,

5. de spijze van zijn tafel, het zitten van zijn dienaren, het staan van zijn bedienden en hun kleding, zijn dranken en zijn brandoffers die hij in het huis des Heren placht te brengen, toen was zij buiten zichzelf.

6. En zij zeide tot de koning: Het is dus waar, wat ik in mijn land over u en uw wijsheid gehoord heb,

7. maar ik geloofde de woorden niet, totdat ik kwam en het met eigen ogen zag; waarlijk, de helft was mij niet aangezegd; gij hebt in wijsheid en welvaart de roep overtroffen, die ik vernomen had.

8. Gelukkig zijn uw mannen, gelukkig deze dienaren van u, die gedurig in uw dienst staan, die uw wijsheid horen!

9. Geprezen zij de Here, uw God, die zulk een welgevallen aan u had, dat Hij u op de troon van Israël geplaatst heeft! Omdat de Here Israël voor altoos liefheeft, heeft Hij u tot koning aangesteld om recht en gerechtigheid te oefenen.

10. Zij gaf de koning honderd twintig talenten goud, zeer veel specerijen en edelgesteente; zulke specerij, als de koningin van Seba aan koning Salomo gaf, is er nooit meer aangekomen.

11. Bovendien bracht de vloot van Chiram, die goud uit Ofir aanvoerde, uit Ofir zeer veel almuggimhout en edelgesteente mee.

Lees verder hoofdstuk 1 Koningen 10